https://www.youtube.com/watch?v=57pPK9LIa34
Kris stapte zwoegend tussen de bomen
door. Hij zag door de vers gevallen sneeuw in de verte het houten
kerkje opdoemen. De lucht was opgeklaard, de wind was gaan liggen en
bovenaan de hemel stond een grote heldere maan. Het maanlicht
reflecteerde sterk op het witte bos waardoor het uitzonderlijk licht
was voor de nacht.
Kris keek naar het gezicht van Sverd,
die geforceerd lachend naar hem terugkeek, zijn grote neus een beetje
optrok en zijn voortanden een beetje ontblootte. Wat is hij toch
lelijk, dacht Kris, wat zou hij van zichzelf vinden als hij in de
spiegel kijkt? Dan ziet hij die zwarte krieloogjes, die scherpe
heksenneus en dat steenpuistachtig knobbeltje op zijn onderkin. En
toch heeft hij meer meisjes gehad dan iedereen in het dorp.
'Wat heb je in je tas zitten?' vroeg
Sverd
'Gedroogd hout en wat aanmaakblokjes,'
'Ik heb kerosine bij me.'
'Kerosine? Hoe kom je nou weer aan
kerosine?'
'Van mijn vader gejat.' Sverd grijnste
en stak zijn hand op als teken even te stoppen. Hij haalde een pakje
sigaretten uit zijn borstzak, gaf er één aan Kris en stak er zelf
één op. De twee jongens rookten zwijgend hun sigaret op en liepen
het laatste stuk richting de kerk. Ze kwamen tot stilstand voor het
sobere houten gebouw aan de rand van het bos. Aan de linkerkant van
de kerk was een begraafplaatsje en aan de rechterkant was een klein
parochiehuis. Er brandde nergens licht.
'Hoe komen we naar binnen?', vroeg
Kris.
'Gewoon, via de voordeur van de kerk
natuurlijk. Het is een kerk, die zijn niet op slot.'
Ze deden de krakende deur open en
stapten het door twee kaarsen verlichte gebouwtje in. Het was een
kerk met weinig opsmuk. Er hing één houten beeld van de gekruisigde
Jezus die uit zijn ogen bloedde. Verder stonden er wat houten bankjes
en was er een preekstoel naast het
beeld. Sverd grijnsde en liep meteen naar het beeld toe.
'Wat
ga je doen?'
'Kijk
maar' en hij haalde zijn lid uit zijn broek en begon tegen het beeld
aan te plassen. Kris wist niet goed wat hij er van moest vinden. Ze
waren hier om de kerk af te branden, niet om over Jezus heen te
urineren. Aan andere kant maakte het ook niet uit; de kerk zou toch
volledig vernietigd worden, het beeld incluis. 'Haha, dat had ik
altijd al eens willen doen.'
'Zullen
we het vuur gaan maken, ik wil hier niet lang zijn.'
'Hoezo
niet? Ben je bang dat God je ziet?'
'Nee,
gewoon, ik wil niet dat iemand ons ziet. Laten we gewoon beginnen.'
Kris haalde zijn aanmaakblokjes uit zijn tas en begon er wat takken
geordend om heen te plaatsten, als het begin van een kampvuurtje.
'Wat
ben je aan het doen? Ik heb kerosine weet je nog?' Sverd haalde de
driekwart volle jerrycan uit zijn rugtas en begon het brandbare spul
meteen rond te strooien over de banken die hij tegelijkertijd met
geweld om trapte. Het lawaai zinde Kris geenszins en hij verzon snel
iets om Sverd op te laten houden.
'Wacht
even, laten we de laatste resten van de jerrycan over jouw pisbeeld
heen gooien. Dat lijkt me een mooi gezicht.' zei Kris die het
bevuilde beeld graag weg wilde hebben.
'Ok'
zei Sverd die de jerrycan over het hoofd leeg gooide. 'Aan jou de eer
het vuur aan te steken!'
'Ik?'
Kris keek vertwijfeld in de gepijnigde ogen van het beeld.
'Wat,
je gaat nu toch niet terug krabbelen?'
'Nee,
nee, geef me je lucifers.' Kris stak de lucifer aan en gooide het
naar het beeld, maar er gebeurde niets.
'Je
moet het vuur ertegen aan houden, anders verdrinkt de vlam.'
'Maar
dan verbrand ik straks.'
'Laat
mij het doen dan.' Sverd griste de lucifers uit Kris zijn handen,
stak er één aan en hield tegen het voorhoofd van het Jezusbeeld
aan. Het vatte vlam en binnen luttele seconden stond het hele beeld
in brand.
'Dat
ziet er mooi uit toch? Een brandende Jezus is een Jezus die het
liefste zie', zei Sverd en hij moest hard lachen. Kris zag de
gepijnigde ogen hem aanstaren forceerde ook een glimlach. Hij wist
niet meer wat hij moest denken.
Vanuit
de achterkant van de kerk hoorden ze opeens een dreun, alsof er iets
viel.
'Doe
je capuchon op! Niemand mag je zien.' fluisterde Sverd. 'Rennen'. De
jongens renden de kerk uit, waar het vuur inmiddels om zich heen
begon te slaan.
Max lag al een paar uur op bed en
staarde al even lang met open ogen naar het plafond. Vroeger sliep ik
altijd als een roos, dacht hij. Vroeger was alles makkelijker lijkt
het. Hij draaide op zijn linkerzijde, maar toen hij merkte dat zijn
heup weer begon te zeuren draaide hij terug op zijn rug. Hij gaapte,
hij zuchtte en hij piekerde. Hij piekerde over God en zijn ooit
rotsvaste geloof in diens bestaan. Hij piekerde over de zin en het
doel van zijn leven als twijfelende priester en hij piekerde over de
rol die hij vertolkte in zijn gemeenschap. Maar vooral zat hem een
voorval van een maand geleden dwars.
Nadat hij had staan preken voor een
bijna lege kerk kwam Karin hem iets vragen over de preek. Ze was een
van de trouwste kerkgangers in het dorp en had nooit een dienst op
zondag gemist, tenminste Max kon zich geen dienst meer heugen zonder
het verschijnsel van de kleine, magere vrouw. Max was aan één kant
op haar gesteld, maar aan de andere kant bang voor haar scherpe blik
op kerkelijke zaken en haar recht voor je raap uitspraken. Hij
geloofde er heilig in dat zij de enige in het dorp was die werkelijk
naar ieder woord van al zijn preken luisterde en hoewel dat
bemoedigend was, had het ook iets engs. Alsof er iemand is die
constant op je vingers kijkt, die altijd over je schouder meekijkt of
je het wel goed doet. Na de preek verdween ze meestal vrij snel, maar
die dag was ze blijven hangen.
'Vader Max', zei ze, 'ik had niet het
gevoel dat u achter uw woorden stond vandaag'.
'Hoe bedoelt u?' vroeg Max met een
glimlach. Hij wist echter dat ze gelijk had, hij had niet achter zijn
woorden gestaan en had sommige dingen die dag zelfs extra aangedikt
om daar voor zichzelf voor te compenseren.
'Dat weet u donders goed vadertje. U
stond niet achter uw woorden vandaag. Ik las twijfel in uw ogen en
hoorde wantrouwen in uw stem.'
'Maar Karin..'
'Nee, u hoeft zich niet te
verontschuldigen en u moet zich niet laten verleiden zich tot leugens
te wenden om mij een plezier te doen. Het gaat om uw eigen geloof en
uw eigen verbinding met God. Ik hoop dat u er de komende week over
zal contempleren en dat u volgende week weer bij zinnen bent
gekomen.'
Max stond met een mond vol tanden, maar
wist dat ze gelijk had. De volgende week wist hij haar blijkbaar niet
te overtuigen want de dienst erna was Karin niet meer komen opdagen.
Het had hem ernstig doen schrikken en hij had sindsdien steeds
slechter geslapen.
Hij stond op uit bed. Soms is het beter
een nachtelijke wandeling te maken dan slechts naar het plafond te
liggen staren. Hij liep naar de keuken in zijn huis om even een
glaasje water te pakken en hoorde toen lawaai komen uit het kerkje
wat aan zijn huis vast zat. Het klonk alsof er allemaal dingen op de
grond vielen. Hij liep terug naar zijn slaapkamer om een dikke trui
aan te trekken, want het kon ijzig koud zijn in de kerk en de kou kon
op zijn reuma slaan. Terwijl hij zijn trui aantrok hoorde hij iemand
hard lachen in de kerk. Het galmde helemaal door tot aan zijn
slaapkamer. Hij liep zo snel als hij kon richting de deur van de
kerk.
Toen hij de deur open deed zag hij rook
en de ruggen van twee jongen. Hij wilde op ze aflopen, maar in zijn
haast vergat hij de hoge drempel onder de deurpost en hij viel hard
op zijn linkerzij. Hij kermde en hoorde de jongens uit de kerk
wegrennen. Hij probeerde op te staan, maar zijn heup deed zo veel
pijn dat hij nergens de kracht kon vinden om zichzelf omhoog te
hijsen. Een paar minuten bleef hij roerloos op de grond liggen om op
krachten te komen. Hij rook een stinkende gaslucht en hoorde de
vlammen inmiddels hevig tekeer gaan. Ik moet het vuur doven, dacht
hij, anders gaat straks de hele kerk ten gronde. Met zijn armen duwen
hij zichzelf van de grond af en hij keek in de priemende ogen van de
vlammende Jezus. Hij liep erheen om op een of andere manier het vuur
uit te maken, maar een steekvlam van de in brand vliegende kerosine
op de banken belette hem nog verder te gaan. Zijn haar en zijn trui
stonden in brand en hij schreeuwde. Ik moet de sneeuw in, ik moet in
de sneeuw rollen. Hij strompelde naar buiten terwijl de vlammen snel
zijn hoofd introkken. Hij dook in de sneeuw en hoorde zijn lichaam
sissen. Met de geur van verbrand vlees in zijn neus raakte hij buiten
westen.
(Wordt vervolgt)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten