Mijn
hut laat stralen van zacht licht door. Ik staar naar het thans
zichtbare stof wat zich op de vloer door de tijd heen heeft vergaard en
wat momenteel vanwege de kieren in een muur in de lucht danst. Ik laat
mijn droge onderlip langs mijn ondertanden naar boven rollen, zucht en
stap uit bed, meteen mijn zeiknatte schoenen in. Het haar op mijn
lichaam staat rechtovereind, mijn spieren verkrampen. Mijn nek zet zich
aan, de aderen sterk zichtbaar rondom mijn adamsappel die hoog aan mijn
keel staat. Mijn blote gespierde rug staat gebogen als een tijger, mijn
ademhaling evident. Buiten hoor ik nietige beesten in angst wegrennen.
Mijn spijkerbroek, gerafeld rondom mijn kuiten, mijn baard in volle
aanslag, ik grom een lage ochtendgrom, recht mijn rug en doe voor de
tweede maal vandaag mijn ogen open. De deur knalt open en met een
schreeuw storm ik naar buiten, een keiharde stortbui in.
Ik waad
door het ijswater en bedaar. Met adelaarsogen als priemen doorboor ik
het schuimende oppervlak van de rivier en word ik mijn prooi gewaar. Ik
til mijn handen naar de hemel en sta, als monnik biddend naar god,
volledig stil. De vissen krioelen om mijn voeten heen. Zo sta ik daar
voor het lijkt wel uren. Maar de natuur is lankmoedig en staat mij toe,
ze weet dat ik plots toe sla, wanneer inmiddels niemand meer kijkt. De
roze zalm kleurt de rivier om mij heen tot een mix van roze en wit
schuim, alsof ze als zeep oplossen in het water. Ze zwemmen naar boven,
hun toekomstige partners en hun dood tegemoet. Ik zal de zalmen echter
onderscheppen in hun reis, zodat alleen de echte sterkste overblijven en
mijn honger gestild zal worden. In een flits schiet mijn hand het water
in en vanwege de snelheid doorboort deze meteen een zalm. Ik draai het
roze stervende wezen rond tussen mijn vingers en schrok het naar binnen.
Als ik een tweede wil grijpen schrik ik uit mijn concentratie, de
vissen schieten weg.
Aan de oever van de stroom loopt een meisje.
Ze lijkt ze in het geheel niet bewust te zijn van mijn aanwezigheid
midden in het water. Ze is een jaar of tweeëntwintig, heeft een indiaans
uiterlijk en knalgroene ogen. Mijn ogen zijn gefixeerd en ik volg haar
minutenlang aandachtig, terwijl ze heen en weer loopt langs de oever met
een netje waar ze roze beestjes in vangt die ik nog nooit heb gezien.
Ik kijk om me heen, maar zie slechts de roze zalm om mij heen zwemmen.
Ik stap weg van mijn vaste plek en begin rond te stampen, kijkend naar
waar de roze kleine wezentjes zich bevinden, maar vind niets. Het meisje
heeft me door en staart me aan, terwijl ik als een idioot rond sta te
stampen in het water. Ik schrik van mijn ongecontroleerde acties en
schaam me, maar ze moet lachen en wenkt me.
Haar groene ogen kijken
mij strak aan, ik voel een siddering en begin te bibberen, het ijskoude
water heeft me te pakken. Als ik verward mijn hoofd krampachtig naar
links gooi en met mijn baard over mijn schouder heen schuur, loopt ze
naar me toe. Het ondiepe koude water heeft geen enkel effect op haar
ranke enkels en haar elegante houding. Als een reiger staat ze stil en
beweegt ze tegelijk en als ze naast eenmaal naast me staat pakt ze mijn
hoofd met beide handen beet, trekt het zacht naar haar toe fluistert in
mijn oor: 'ik ben als vogel, ik vlieg altijd weg, ik weet niet waar mijn
ziel is of waar mijn thuis is'. Dan pakt ze mijn hand en verdwijnt met
mij het bos in, mijn bewustzijn duikt een zwart gat in.
Zacht roze
licht schijnt door de bomen terwijl we als geesten door het bos heen
zweven. Soms heb ik haar tere hand vast, soms lijkt ze mijlenver voor
mij uit te zijn. Met haar rieten mand in haar handen lijkt ze constant
te huppelen en haar twee vlechtjes hopsen op en heen. Het bos wordt
gaandeweg steeds mistiger, maar blijft wel even licht. De bomen worden
langzaam schaarser als we uiteindelijk een grote vlakte op lijken te
lopen. Ik staar echter slechts voor me uit, haar huppelende benen
volgend over het lange beige gras. Dan stopt ze plots en draait ze zich
om.
Haar donkere gezichtje toont kort een vreemde glimlach, die
even snel weer verdwijnt als die gekomen was en talmend likt ze haar
onderlipje. Mijn nekharen staan acuut overeind en ik ontbloot mijn
tanden terwijl ik op haar afloop. Haar ogen worden groter, en ze houdt
haar handjes achter haar rug waar haar voeten een beetje onschuldig heen
en weer schuifelen. Ik toren met mijn ferme borstkas boven haar uit,
kijk naar beneden en grom en bries als een wild beest. Ze gaat met een
hand in haar mandje, haalt er een van de roze wezentjes uit en stopt
deze voor de helft in haar mond. Ze ontbloot haar borsten. Haar ogen
kijken mij doordringend aan, ik buk voorover en samen bijten we het
knapperige ding doormidden. We verkeren uren lang in vuur en brand.
Ik word wakker in een roze wolk en lig in een gedwongen foetushouding.
Ik kijk rustig om me heen en zie de roze wezentjes die ik niet kende
overal om mij heen liggen. Het is hier fijn en ik voel me veilig, de
kussens onder mij zijn zachter dan het zachtste roze licht wat ik ooit
heb ervaren. Ik voel dat we worden opgetild en met zijn alle slaken we
een zachte kreet van geniet. Whieee klinkt het in de mand, whieee.