maandag 18 maart 2013

Bloed

Bloed

Vers bloed kabbelt vergeefs voort door onze spontaan ontstane grachten.
Alhoewel sloom laat het zich niet stoppen en meet het de weg vast.
Een rood schaap wendt zich naar de gracht en hijst van dronken kleverig bloed.
Onder de sneeuwwitte warme hemel verdrinkt de stroom al wat hij veracht.
Het rode schaap met rode ogen straalt naar puin van een omroep diens zendmast,
Vrienden van collectieven dreunen verder, het reikt vers bloed, slechts als het moet.

Een feest kwalt zijn weg in onze geest en de auto's drummen voor die deur.
Het bloed sleept zich er onwelwillend heen, diens mooie bank te goed.
Donkere nachten komen steeds minder voor, alles is Macwit en trendykoud.
Teleurstelling overheerst de schuifelende massa en al dat kinderachtig gekleur
'Pak wat je pakken kunt en betaal je slechte daden later, slechts als het moet'
Foto's, schilderijen, gedachtes en een lading commentaar; noest arbeiden is fout.

Het puin stapelt op en we janken nog moeizaam het noodzakelijk spul naar binnen.
Antiantianti protesten verschijnen er boeken volgeschreven met gezichten,
We muren de slaap eruit, de tijd is altijd nu en het bloed stroomt talmend door.
De mieren hebben het opgegeven, ze staan met knapzak klaar een reis te beginnen.
Het land is vergeten, of dor of geen boer, slechts als het moet, niemand kan de rest berichten.
De lijn schrijft zich naar beneden en hier dreunt het vriendencollectief in koor.

vrijdag 8 maart 2013

De roze kleur van zalm en garnalen

Mijn hut laat stralen van zacht licht door. Ik staar naar het thans zichtbare stof wat zich op de vloer door de tijd heen heeft vergaard en wat momenteel vanwege de kieren in een muur in de lucht danst. Ik laat mijn droge onderlip langs mijn ondertanden naar boven rollen, zucht en stap uit bed, meteen mijn zeiknatte schoenen in. Het haar op mijn lichaam staat rechtovereind, mijn spieren verkrampen. Mijn nek zet zich aan, de aderen sterk zichtbaar rondom mijn adamsappel die hoog aan mijn keel staat. Mijn blote gespierde rug staat gebogen als een tijger, mijn ademhaling evident. Buiten hoor ik nietige beesten in angst wegrennen. Mijn spijkerbroek, gerafeld rondom mijn kuiten, mijn baard in volle aanslag, ik grom een lage ochtendgrom, recht mijn rug en doe voor de tweede maal vandaag mijn ogen open. De deur knalt open en met een schreeuw storm ik naar buiten, een keiharde stortbui in.
Ik waad door het ijswater en bedaar. Met adelaarsogen als priemen doorboor ik het schuimende oppervlak van de rivier en word ik mijn prooi gewaar. Ik til mijn handen naar de hemel en sta, als monnik biddend naar god, volledig stil. De vissen krioelen om mijn voeten heen. Zo sta ik daar voor het lijkt wel uren. Maar de natuur is lankmoedig en staat mij toe, ze weet dat ik plots toe sla, wanneer inmiddels niemand meer kijkt. De roze zalm kleurt de rivier om mij heen tot een mix van roze en wit schuim, alsof ze als zeep oplossen in het water. Ze zwemmen naar boven, hun toekomstige partners en hun dood tegemoet. Ik zal de zalmen echter onderscheppen in hun reis, zodat alleen de echte sterkste overblijven en mijn honger gestild zal worden. In een flits schiet mijn hand het water in en vanwege de snelheid doorboort deze meteen een zalm. Ik draai het roze stervende wezen rond tussen mijn vingers en schrok het naar binnen. Als ik een tweede wil grijpen schrik ik uit mijn concentratie, de vissen schieten weg.
Aan de oever van de stroom loopt een meisje. Ze lijkt ze in het geheel niet bewust te zijn van mijn aanwezigheid midden in het water. Ze is een jaar of tweeëntwintig, heeft een indiaans uiterlijk en knalgroene ogen. Mijn ogen zijn gefixeerd en ik volg haar minutenlang aandachtig, terwijl ze heen en weer loopt langs de oever met een netje waar ze roze beestjes in vangt die ik nog nooit heb gezien. Ik kijk om me heen, maar zie slechts de roze zalm om mij heen zwemmen. Ik stap weg van mijn vaste plek en begin rond te stampen, kijkend naar waar de roze kleine wezentjes zich bevinden, maar vind niets. Het meisje heeft me door en staart me aan, terwijl ik als een idioot rond sta te stampen in het water. Ik schrik van mijn ongecontroleerde acties en schaam me, maar ze moet lachen en wenkt me.
Haar groene ogen kijken mij strak aan, ik voel een siddering en begin te bibberen, het ijskoude water heeft me te pakken. Als ik verward mijn hoofd krampachtig naar links gooi en met mijn baard over mijn schouder heen schuur, loopt ze naar me toe. Het ondiepe koude water heeft geen enkel effect op haar ranke enkels en haar elegante houding. Als een reiger staat ze stil en beweegt ze tegelijk en als ze naast eenmaal naast me staat pakt ze mijn hoofd met beide handen beet, trekt het zacht naar haar toe fluistert in mijn oor: 'ik ben als vogel, ik vlieg altijd weg, ik weet niet waar mijn ziel is of waar mijn thuis is'. Dan pakt ze mijn hand en verdwijnt met mij het bos in, mijn bewustzijn duikt een zwart gat in.
Zacht roze licht schijnt door de bomen terwijl we als geesten door het bos heen zweven. Soms heb ik haar tere hand vast, soms lijkt ze mijlenver voor mij uit te zijn. Met haar rieten mand in haar handen lijkt ze constant te huppelen en haar twee vlechtjes hopsen op en heen. Het bos wordt gaandeweg steeds mistiger, maar blijft wel even licht. De bomen worden langzaam schaarser als we uiteindelijk een grote vlakte op lijken te lopen. Ik staar echter slechts voor me uit, haar huppelende benen volgend over het lange beige gras. Dan stopt ze plots en draait ze zich om.
Haar donkere gezichtje toont kort een vreemde glimlach, die even snel weer verdwijnt als die gekomen was en talmend likt ze haar onderlipje. Mijn nekharen staan acuut overeind en ik ontbloot mijn tanden terwijl ik op haar afloop. Haar ogen worden groter, en ze houdt haar handjes achter haar rug waar haar voeten een beetje onschuldig heen en weer schuifelen. Ik toren met mijn ferme borstkas boven haar uit, kijk naar beneden en grom en bries als een wild beest. Ze gaat met een hand in haar mandje, haalt er een van de roze wezentjes uit en stopt deze voor de helft in haar mond. Ze ontbloot haar borsten. Haar ogen kijken mij doordringend aan, ik buk voorover en samen bijten we het knapperige ding doormidden. We verkeren uren lang in vuur en brand.
Ik word wakker in een roze wolk en lig in een gedwongen foetushouding. Ik kijk rustig om me heen en zie de roze wezentjes die ik niet kende overal om mij heen liggen. Het is hier fijn en ik voel me veilig, de kussens onder mij zijn zachter dan het zachtste roze licht wat ik ooit heb ervaren. Ik voel dat we worden opgetild en met zijn alle slaken we een zachte kreet van geniet. Whieee klinkt het in de mand, whieee.