Deserteren 08-10-2015
'De hoeren zijn in aantocht!' Korneel
Zaagmolen kwam wild zwaaiend naar onze tent toegerend. Achter hem
liep een kleine stoet van maar liefst twaalf hoeren. Jean-Paul wreef
hard in zijn handen.
'Hoe kan je op een
moment als dit zo godverdomme enthousiast zijn,' snauwde ik hem toe.
'Hoe kan je
godverdomme niet enthousiast zijn als er twaalf hoeren in aantocht
zijn!' Zijn blauwe ogen fonkelde fel. Jean-Paul de Bie was altijd te
enthousiast over alles, hoewel op een andere manier dan Korneel
Zaagmolen te enthousiast was over alles. Bij Jean-Paul kwam het niet
voor vanuit een kinderlijke naïviteit - hij had naar eigen zeggen al
zo veel meegemaakt dat het drie levens kon vullen - maar uit een
ongelofelijke vastberadenheid alles uit dit leven te trekken wat erin
zat. Zelfs nu we een half uur geleden te horen gekregen hadden dat we
vanavond, in plaats van morgen, al naar het front werden gestuurd en
dat de hoeren ons dus tevergeefs kwamen opzoeken – we moesten
immers over een half uur gladgeschoren paraat staan – behield hij
zijn opgelaten dispositie.
Peter Slak neukte
zijn oude sigaret over op een nieuwe. Ik had hem nog nooit een
aansteker zien gebruiken en vroeg me al maanden af hoe hij de eerste
van zijn dag aanstak. Vanwege terugkerende nachtmerries, sliep hij
alleen tussen twee en vier uur 's nachts en had hij zich volgens mijn
berekeningen al door een pakje heen gewerkt, voordat ik mijn ogen
open deed. Hij liep de tent uit en aanschouwde het schouwspel van
Korneel en de stoet der hoeren. Bijna ontsnapte er een glimlach aan
zijn lippen.
'Wat is het plan.'
vroeg ik aan Peter, terwijl ik achter hem aan de tent uit liep en
mijzelf naast hem opstelde. Peter krabde aan zijn kin, stak zijn peuk
in zijn mond, plaatste beide handen achter zijn rug en begon hevig
rokend te ijsberen.
'Godverdomme, dit
gaat groot worden,' Schreeuwde Jean-Paul vanuit de tent, 'Dit gaat
godverdomme groot worden haha!' Ik was het met hem eens. Ik had Peter
nog nooit zo bezeten bezig gezien. Meestal zat hij reflecteert
achterin de tent naar eigen zeggen 'waarheden te vergaren', welke hij
volgens Luitenant Constanza ophing aan zijn vlijmscherpe neus die
boven zijn uiterst dunne snor uitstak als een half verroeste
vleeshaak. Vanuit een snelle 180-graden-draai bleef hij muurvast
staan en begon weer bijna te glimlachen. Wat een dag ging dit worden.
'We sturen ze
terug mannen. Het hele circus. Terug naar de stad. En wij gaan met ze
mee. Mee naar de stad mannen. Wij gaan vanavond niet dood mannen.
Morgen, misschien, maar niet vandaag.' Met deze woorden drukte hij
zijn sigaret uit op de grond en liep hij peukloos en met uitgestrekte
armen richting de stoet hoeren die onze tent tot enkele meters
genaderd was.
'Durf daar maar
eens tegenin te gaan Melis!' loeide Jean-Paul tegen me, terwijl zijn
enorme rechterhand keihard op mijn rug neer kwam. Ik durfde er niet
tegenin te gaan. Peter Slak zei niet veel, maar als hij wat zei, dan
luisterde je. Korneel had ooit tegen mij gezegd dat hij veel ontzag
had voor Peter omdat de lange man met de lange neus nog nooit een
woord tegen hem had gezegd. “Slimme mensen praten nooit, ze nemen
het woord”, had Korneels wiskunde docent hem ooit pisnijdig verteld
toen Korneel voor de 42ste keer die maand zijn les had onderbroken.
Korneel werd al sinds groep drie “De Zwarte” genoemd. Hij was
spierwit met rood haar en droeg op beide wangen een agglomeratie aan
sproeten. Als hij lachte kwamen er diepe kuilen in zijn wangen. Hier
werden de sproeten ingezogen, wat het effect gaf dat er zich twee
zwarte gaten vormden. Omdat Frans van de Steur, een schuchtere jongen
die in de kleuterklas zijn oog verloor tijdens een bizar ongeluk met
een schommel, de bijnaam “het zwarte gat” tot zijn grote
ongenoegen al had geclaimd, werd Korneel al snel simpelweg bekend als
“De Zwarte”.
Jean-Paul en ik
liepen achter Peter aan die de hoerenstoet inmiddels had bereikt. Hij
had een arm om Korneel heen liggen, die hierdoor bevroor als een
klein lief jongetje in de armen van een hele sympathieke pastoor, en
sprak in serieuze toon met de hoofdhoer; een klein dik meisje van
negentien genaamd Isabella Moreno Quim. Nog voordat Jean-Paul en ik
ons bij de groep konden voegen steeg er een luid applaus uit op en
begonnen meerdere hoeren een schunnig liedje te zingen op de melodie
van Lambada. Al dansend en zingend bewogen we ons met de stoet
richting de stad. Nog nooit was deserteren zo leuk geweest.